Les mutilations génitales féminines

Nederlands

Volgens de meeste bronnen zijn de meest frequente genitale verminkingen bij vrouwen type I en II, zoals die worden geclassificeerd door de WHO. Type III of infibulatie is zeldzamer en is soms het resultaat van een slechte genezing van een besnijdenis.

Hoewel medicalisering van de besnijdenis wordt verboden door de wet en wordt veroordeeld door de WHO, breidt dit fenomeen zich uit, vooral bij meisjes in de steden. Medicalisering wordt toegepast door een zorgverlener en/of in een gezondheidscentrum. Sommige bronnen vermelden eveneens de symbolische wonde of het “doen alsof”, zonder nawerking in vergelijking met een traditionele besnijdenis.

Respect voor traditie, sociale erkenning, religie (hoewel geen enkele religieuze tekst VGV aanbeveelt) en controle van de vrouwelijke seksualiteit zijn de voornaamste redenen ter rechtvaardiging van VGV.

Volgens het algemene standpunt van de geraadpleegde bronnen wordt dubbele besnijdenis of herbesnijdenis slechts zeer zelden en in bepaalde gevallen toegepast.

Volgens de twee Demographic and Health Surveys van de Guinese autoriteiten in 2005 en 2012 bedraagt het prevalentiepercentage van VGV respectievelijk 96 % en 97 %. De resultaten van de DHS-MICS 2012 tonen aan dat bijna alle moslimvrouwen besneden zijn tegen 78 % van de christelijke vrouwen. Er is geen variatie volgens de etniciteit, met uitzondering van de Guerzé, bij wie besnijdenis minder verspreid is, aangezien 66 % van de vrouwen besneden is tegen bijna alle vrouwen bij de andere etnieën. Dit onderzoek benadrukt eveneens dat het prevalentiepercentage bij meisjes van nul tot veertien jaar varieert naar gelang van de leeftijd van het meisje en de sociaal-demografische kenmerken van de moeder. Het feit of de moeder al dan niet besneden is, haar opleidingsniveau, haar verblijfplaats in de stad of op het platteland en haar welzijnsniveau zij even doorslaggevende factoren.

Het PSI-rapport van 2011 van zijn kant toont aan dat alle indicatoren wijzen op een daling van VGV en het benadrukt dat er een sterk verband is tussen de intentie om te besnijden en het opleidingsniveau van de ondervraagden.

Naast deze cijfergegevens beweren de gesprekspartners die werden ontmoet tijdens de gezamenlijke missie van de asielinstanties in Conakry in 2011, dat het prevalentiepercentage daalt en dat steeds meer ouders, vooral in de steden en onder de intellectuelen, niet meer willen dat hun dochter wordt besneden. Sommige gesprekspartners verklaren eveneens dat hun dochter niet besneden is.

De meeste bronnen die Cedoca contacteerde, bevestigen een dalende tendens van de praktijk onder de intellectuelen in de steden. Een antropoloog die gespecialiseerd is in Guinee, voegt er de parameter van de financiële middelen aan toe maar beweert dat deze evolutie slechts een zeer beperkte groep personen raakt. De Duitse samenwerking is echter van oordeel dat de situatie weinig of niet evolueert.

Over de gevolgen van de weigering van de ouders om hun dochter te laten besnijden, lopen de meningen uiteen. Sommige bronnen leggen de nadruk op een mogelijke marginalisering van het sociale leven, terwijl andere bronnen dat niet doen. De meesten maken een onderscheid tussen de situatie in de stad, waar de sociale druk minder is, en de situatie op het platteland.

De Guinese autoriteiten en de nationale en internationale organisaties op het terrein voeren samen sensibiliseringscampagnes. De religieuze autoriteiten zijn hier eveneens bij betrokken.

Op juridisch vlak wordt VGV veroordeeld door de wet maar die wordt moeilijk toegepast. Naast de problemen in verband met de toegang tot het gerecht durven slechts weinig slachtoffers of hun ouders klacht indienen tegen een besnijdster of tegen een familielid dat besnijdenis zou hebben toegepast.

Volgens de meeste artsen die Cedoca contacteerde, staan de ziekenhuizen in voor de medische opvolging van de slachtoffers van besnijdenis. Psychologische opvolging is echter bijna onbestaand.

Beleid

Het beleid dat de commissaris-generaal voert, is gestoeld op een grondige analyse van nauwkeurige en actuele informatie over de algemene situatie in het land van oorsprong. Die informatie wordt op professionele manier verzameld uit verschillende objectieve bronnen, waaronder het EASO, het UNHCR, relevante internationale mensenrechtenorganisaties, niet-gouvernementele organisaties, vakliteratuur en berichtgeving in de media. Bij het bepalen van zijn beleid baseert de commissaris-generaal zich derhalve niet alleen op de op deze website gepubliceerde COI Focussen opgesteld door Cedoca, dewelke slechts één aspect van de algemene situatie in het land van herkomst behandelen.

Uit het gegeven dat een COI Focus gedateerd zou zijn, kan bijgevolg niet worden afgeleid dat het beleid dat de commissaris-generaal voert niet langer actueel zou zijn.

 

Bij het beoordelen van een asielaanvraag houdt de commissaris-generaal niet alleen rekening met de feitelijke situatie zoals zij zich voordoet in het land van oorsprong op het ogenblik van zijn beslissing, maar ook met de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de asielzoeker. Elke asielaanvraag wordt individueel onderzocht. Een asielzoeker moet op een voldoende concrete manier aantonen dat hij een gegronde vrees voor vervolging of een persoonlijk risico op ernstige schade loopt. Hij kan dus niet louter verwijzen naar de algemene omstandigheden in zijn land, maar moet ook concrete, geloofwaardige en op zijn persoon betrokken feiten aanbrengen.

Voor dit land is geen beleidsnota beschikbaar op de website.

Land: 
Guinee

Informatie over de asielprocedure op maat van de asielzoeker, vindt u op : asyluminbelgium.be.